Johann Sebastian Bachs cantate Schwingt freudig

4 december 2017

Bij het concert van 10 december as van het Bachkoor Brabant staat oa de cantate Schwingt freudig euch empor van J.S. Bach op het programma.

Deze cantate Schwingt freudig euch empor (BWV 36) is oorspronkelijk uit een wereldlijke cantate uit 1725 ontstaan. Deze had dezelfde titel en was een ‘gelukwenscantate’, waarschijnlijk voor een onbekend gebleven leraar aan de Leipziger Thomasschule.

Naast deze twee versies heeft Bach er nog drie geschreven. De huidige versie componeerde Bach voor uitvoering op Eerste Adventszondag 2 december 1731 in Leipzig. Hierin verving hij de recitatieven uit de wereldlijke versie door koralen of koraalbewerkingen. Het is dus ‘gerecyclede’ muziek oftewel een parodie. Heel gebruikelijk in die tijd.

De tekst is waarschijnlijk geschreven door Christian Friedrich Henrici, de postbeambte die onder het pseudoniem Picander veel teksten aan Bach leverde. Deze Picander was trouwens een meester in het handig aanbrengen van tekstwijzigingen met een wereldlijke naar een religieuze betekenis. Vaak met handhaving van affecten en zelfs woorden, die het mogelijk maakten de muziek onveranderlijk te hergebruiken.

De adventsperiode waarmee het kerkelijk jaar begint, werd in het Lutherse Leipzig beschouwd als een periode van inkeer en boetedoening, omdat immers de zonden van de mensheid God hebben gedwongen zijn Zoon als verzoener af te vaardigen. In deze periode diende de concertante kerkmuziek in Leipzig dan ook te zwijgen. De eerste Adventszondag was hiervan echter uitgezonderd. De voorgeschreven evangelielezing van die dag (Mattheüs 21: 1-9) verhaalt van Jezus’ glorieuze intocht in Jeruzalem, op Palmzondag, en cantates voor deze zondag (BWV 36, 61 en 62) hebben dan ook een jubelend karakter.

Omdat Bach deze kerkcantate uit een wereldlijk parodiemodel afleidde door de vier recitatieven daarin te vervangen door koralen of koraalbewerkingen, krijgt de cantate een structuur die we nergens anders aantreffen: alle even nummers zijn op koralen gebaseerd. Daarmee is BWV 36 overigens geen ‘koraalcantate’ geworden. Daaraan ligt immers een specifiek plan ten grondslag dat hier niet wordt gevolgd. De totale afwezigheid van recitatieven geeft aan deze late cantate toch een wat ouderwets karakter. De cantate bestaat uit twee delen van vier nummers, elk besloten met een eenvoudig vierstemmig geharmoniseerd slotkoraal. Destijds respectievelijk uit te voeren voor en na de preek van de kerkdienst.

Dit mooie werk is hier te beluisteren.

Tekst: Geert van den Dungen